Jezus’ preek op de berg
“Zalig zijn zij die treuren, want zij zullen getroost worden.”
Mattheüs 5:4
Er is troost voor de mensen die bedroefd zijn en rouwen. Net zoals de zaligspreking voor de armen van geest een spirituele les was, zo is deze zaligspreking dat ook. ”Degenen die treuren” verwijst hier niet naar degenen die rouwen om dood en verlies, hoewel er zeker troost van God is voor die dingen. Deze rouw gaat nog dieper. Dit treuren is de rouw over de zonde, over de val en over de toestand van de wereld. Dit is het resultaat van een lange, intens kritische blik op onze wereld en een lange, intens kritische blik op onszelf. En het enige effectieve medicijn voor dit verdriet is een blik op onze Redder, want alle troost vloeit alleen uit Hem.
Iemand zijn die rouwt, betekent niet dat een Christen nooit plezier heeft, mag lachen, of dat hij depressief moet zijn over de zonde. Het betekent dat we moeten leven in een diep besef van de realiteit van onze gevallen toestand en van de gelukzaligheid van verlossing en de hoop op herstel.
Als we leven in de spanning van rouw over zonde, maar ook de vreugde van genade ervaren, wordt ons verdriet overspoeld door hoop. Als we onze zonde en onze zwakheid zien, zijn we ons bewust van onze behoefte aan Christus en aan de genade en vergeving die Hij aanbiedt. Echte vreugde in Christus is niet mogelijk als we niet eerst hebben gerouwd over onze zonde en beseffen hoe diep onze nood was en hoeveel Jezus voor ons heeft gedaan.
We kunnen rechtstreeks naar Jezus kijken voor een voorbeeld van iemand die treurde over zonde. Jezus treurde niet over persoonlijke zonde omdat Hij volmaakt is, maar Hij treurde over de zonde van Zijn volk en Hij treurde over de gevolgen van zonde in deze wereld. We zien hem treuren en huilen over Jeruzalem (Mattheüs 23:37–39) en we zien Hem huilen over de impact van de val en het effect ervan op Zijn volk terwijl Hij huilt bij het graf van Lazarus (Johannes 11:28–44). Hij huilt niet uit wanhoop bij het graf van Lazarus, omdat Hij wist dat Hij hem uit de dood zou opwekken, maar Hij huilt om de impact die de zonde op deze wereld heeft veroorzaakt. Hij huilt omdat de mensen die Hij liefheeft, huilen van verlies vanwege het leven in een gevallen en gebroken wereld. Het Oude Testament vertelt ons dat Jezus een man van smarten was, en het vertelt ons ook dat Hij onze smarten heeft gedragen (Jesaja 53:3–4). De boodschap van de zaligsprekingen is vergeleken met de profetie van Jezus in Jesaja 61:1-3, en een blik op deze verzen laat ons zien hoe de Messias kwam om de gebroken van hart te verbinden en allen die treuren te troosten. Jezus zou in Lukas 4:16–21 duidelijk maken dat Hij de vervulling is van deze passage. Hij is onze Trooster. Als we naar onze zonde en onze zwakheid kijken, zouden we erover moeten treuren. Als we kijken naar wat er in onze wereld gebeurt, zouden we bedroefd en met compassie bewogen moeten zijn. En dat zou ons tot actie moeten aanzetten. Als eerste moeten we onze blik verleggen naar God. We moeten naar Zijn karakter en Zijn eigenschappen kijken en overweldigd worden door de schoonheid van wie Hij is. En dan moeten wij onze compassie voor alle gebroken zielen om ons heen gaan uitdragen, niet opdringen, maar de liefde en troost die wij in Hem leerden kennen, delen met iedereen. Want in Hem vinden we onze troost.
Het rouwen over onze zonde zou ons blij maken in de verlossing en ons vastklampen aan de hoop op herstel die aan gelovigen is beloofd (Openbaring 21:4-6). Als gelovigen zouden we het verdriet van onze zonde moeten ervaren op het moment van verlossing, en dan zouden we het keer op keer moeten ervaren terwijl we worstelen met de zonde. En als we in de toepassing van ons geloof gaan groeien in het heilig maken van ons hart en leven, worden we ons steeds bewuster van onze tekortkomingen. We rouwen en we worden meteen getroost. We kijken vooruit naar de glorie die gaat komen en weten met een vast vertrouwen dat op een dag zonde en verdriet verdwenen zullen zijn (Romeinen 8:18). We zien op naar Jezus die de Trooster van onze ziel is.